Een longembolie wordt meestal veroorzaakt door een bloedstolsel (trombus), bijvoorbeeld uit de ader van het been (trombosebeen) of bekken. Via de bloedbaan wordt het bloedstolsel meegevoerd naar de longen. In de longen worden de vaten steeds kleiner en uiteindelijk loopt het stolsel vast. Daardoor komt er minder zuurstof in uw bloed. Hierdoor krijgt u het benauwd of kunt u pijn hebben bij het ademhalen.
Soms ontstaat een longembolie doordat er een propje vet uit het bot in de bloedbaan komt, na een botbreuk. Dit noemen we een vetembolie. Ook een luchtembolie van de oorzaak van de klachten zijn.
Denkt de arts na dit onderzoek nog steeds dat de kans bestaat op een longembolie? Dan krijgt u een CT-scan van de longen met contrast vloeistof. Soms wordt in plaats van een CT-scan een perfusiescan van de longen gemaakt.
Bij bloedonderzoek nemen we een of meer buisjes bloed af met een hol naaldje. Dit bloed wordt vervolgens in het laboratorium onderzocht door een analist.
Bij dit longonderzoek, ook wel longscintigrafie genoemd, kijken we naar de doorbloeding (perfusie) van de longen. Dit doen we met behulp van een radioactieve vloeistof en een gammacamera. Aanvullend kunnen we ook naar de verdeling van de ingeademde lucht (ventilatie) kijken. Dit gebeurt met een radioactief gas.
Behandelingen
Het doel van de behandeling bij een longembolie is voorkomen dat het bloedstolsel zich uitbreidt. Verder wil de arts voorkomen dat er nieuwe bloedstolsels ontstaan.
U krijgt daarom bloedverdunners. Dit kan via een infuus, met tabletten of injecties net onder de huid. Meestal start de arts met de injecties, omdat dit het snelste werkt. De tabletten werken langzamer. Het duurt enkele dagen voordat de tabletten werken. Daarom krijgt u in het begin beide middelen. Als bij controle uw bloed voldoende ontstold is, stoppen de injecties en gaat u alleen door met de tabletten.