Onderzoeken bij u of uw overleden kindje
Uw kindje is overleden en met verschillende onderzoeken kan de mogelijke oorzaak worden onderzocht. Onderstaande onderzoeken zullen door uw zorgverlener met u worden besproken.
Translate instructions
If you wish to view the page on your phone or tablet, then the steps below may not work. Please switch to a desktop computer to translate this website. For translating the text, please follow this instruction:
1. Select the text you want to translate.
2. Choose ‘Vertalen’.
3. Select the language you prefer.
4. You can read and/or listen to the translated text (by Google).
Onderzoeken
Obductie
Bij een obductie onderzoekt een arts (patholoog) bij uw overleden kind de doodsoorzaak of afwijkingen. De gynaecoloog of kinderarts bespreekt dit onderzoek vooraf en maakt met u de afweging of dit gewenst is. Net als na een operatie worden de sneden die nodig zijn voor het onderzoek weer netjes gehecht. U kunt met de gynaecoloog overleggen of u uw kind nog kunt zien na de obductie.
Een onderdeel van de obductie, waarvoor apart toestemming wordt gevraagd, is de schedelsectie. Hierbij wordt gekeken of er afwijkingen in de hersenen aanwezig zijn. Dit onderzoek is in sommige situaties van belang en wordt afzonderlijk met u besproken.
Chromosomenonderzoek
Chromosomenonderzoek is een ander onderzoek wat de mogelijke doodsoorzaak onderzoekt. Chromosomen zijn dragers van erfelijke informatie; ze zitten in de celkernen. Na overlijden kunnen chromosomen uit een stukje weefsel worden onderzocht, bijvoorbeeld uit een stukje van een oorschelp, een teentje of een stukje weefsel van het bovenbeen. Soms lukt het ook een bepaling te doen uit een stukje van de navelstreng. Voor de grootste kans op uitslagen gebruiken we zowel een stukje weefsel van de navelstreng als van het kind. Dit onderzoek gebeurt alleen als u daarin toestemt en als de gynaecoloog dit zinvol vindt.
Uitkomsten van de onderzoeken kunnen u soms helpen om informatie te krijgen over de kans op herhaling. Het is ook goed om te weten dat bij doodgeboorte vaak geen duidelijke oorzaak voor het overlijden wordt gevonden. Bloedonderzoek, obductie en eventueel chromosoomonderzoek geven dan geen afwijkende bevindingen.
Bloedonderzoek
Wanneer er een mogelijke verdenking is op infectie wordt geadviseerd om bloed van de moeder te onderzoeken op Toxoplasmose, Rubella, Cytomegalie, Herpes (TORCH), Q-koorts en Parvo B19. Daarnaast wordt alleen op indicatie besloten, (onder andere op basis van de voorgeschiedenis) of stollingsproblemen of ziekten van moeder moeten worden onderzocht door bloedonderzoek.
Kweken
Wanneer er een klinische verdenking op een infectie is, zal geadviseerd worden om bij moeder, bij het kind en van de placenta kweken af te nemen.
Placenta onderzoek
Placenta onderzoek kan ondersteunend zijn om de doodsoorzaak te achterhalen. Hierbij wordt macroscopisch en microscopisch onderzoek gedaan van de placenta, door een patholoog.
Overig
Afhankelijk van situatie zal er een schouwing plaatsvinden. Hierbij wordt uw kind van buitenaf beoordeeld op mogelijke aanwezigheid van afwijkingen. Dit doet een schouwarts of een kinderarts. Daarnaast worden geboortegewicht en gewicht van de placenta vastgelegd.